VIER HONDERD JAAR ONDERWIJS IN HERWEN

VIER HONDERD JAAR ONDERWIJS IN HERWEN

door Frans Staring en Jo Notten

Oud-Herwen

Het steeds verder uitschuren van de Waal leidde tot de ondergang van het oorspronkelijke dorp.

Na verkregen toestemming werd op 20 juli 1764 de kerk voor afbraak verkocht. Niet alleen de kerk, maar ook de pastorie en kosterij annex school moesten 'door en van wegen den naederenden en nogh dagelijks meer en meer toenemende afbreuck van het schaar' worden gesloopt. Deze panden vormden ooit de kern van het oude dorp Herwen.

Koster-schoolmeester

Van oudsher was het onderwijs in handen van de katholieke kerk. Met de van bovenaf opgelegde Reformatie werd dat een zaak van de gereformeerden. Tijdens de najaarsvergadering van de Classis te Nijmegen werd op 6 september 1609 de bepaling 'Costers sullen mede Schoolmeesters sijn en sich daartoe qualificeren' afgekondigd. Door beide functies te combineren kreeg hij een enigermate redelijk inkomen, dat met allerhande nevenactiviteiten kon worden vergroot. Hij ontving een vast bedrag voor het overluiden bij uitvaarten en kreeg een vergoeding voor het afkondigen van allerlei dorpse aangelegenheden. Voorts worden de meeste kosters-schoolmeesters ook genoemd als dijk- en dorpsschrijver en waren daarmee nogal eens betrokken bij zaken die thans een notaris verricht. De koster-schoolmeester te Herwen kreeg in de eerste helft van de 17e eeuw een jaarlijkse toelage van zes gulden van de diaconie voor het rondgaan op zondag met de 'armenbuil' (collectezak).

Op 11 mei 1665 werd er door de kerk-, arm- en buurmeesters van Herwen een akkoord gesloten met de metselaar Wolter Johannes van Baggeren te Schenkenschans en tegelijk met Jan Winolt, meester timmerman, over een uitvoerig beschreven bestek 'wegen het Custerije huis te timmeren met holtwerck soo hem daertoe sall gelevert worden'. Daaruit blijkt tevens, dat de school in de kosterij was gevestigd. De timmerman moest namelijk een zolder leggen op de kelder, boven het 'inkamerken ende een solder boven de school'. Voor zijn werk kreeg hij 47 gulden Hollands 'ende een ton biers' dat hem betaald zou worden 'tegen toecommende Martinij of Christmis deses Jaers'. Het feit dat de Herwense buurmeester hierbij optrad, laat zien dat de school in feite gezien werd als een algemeen dorpsbelang, ook al behoorde die door de politieke situatie van die tijd aan de gereformeerde kerk.

Op gezette tijden vermelden de rekeningen uitgaven wegens het onderhoud van het schoolhuis, onder meer voor het dak te dekken. Bij de vergadering van de kerkenraad d.d. 25 maart 1734 liet meester Ten Holler weten dat 'sijn Schoorsteen in de school den val dreijge' en nodig gerepareerd moest worden. Anderhalf jaar later, op 9 december 1735, besloot de kerkenraad 'het verval aan des Meesters of Kosters huijs na behoor te laten repareeren'.

In het laatst van november 1764 werd tegelijk met de pastorie de kosterij annex school afgebroken, waarna bij publieke aanbesteding de aannemers 'het houtwerk van pastorij en custerijhuis moeten brengen aan het huis van Marten Boerboom'.

Fragment van de kaart door J.H. van Suchtelen getekend naar de situatie van 16 december 1763, met schuin links van de kerk de kosterij.

Schoolmeesters te Herwen tot 1772

De oudst bekende schoolmeester is Leenhard Penninck. Zijn naam wordt genoemd in april 1611 bij de Nijmeegse Classis, doordat daar zijn benoeming te Lent werd verhandeld. Waarschijnlijk kwam er niemand in zijn plaats, want op 2 februari 1624 vroeg dominee Henricus Ebberus aan de Classis toestemming 'voor sijnen soon, dat hij voor eenen tijt de School van Herwen mochte bedienen, also daer geene middelen sijn, om eenen eijgen Schoolmeester te onderhouden'. Of hij werd aangesteld, wordt niet verhaald. 'De Visitatoren sullen sich derwarts vervoegen', werd in de notulen vastgelegd. Uit de rekeningen van de Herwense diaconie blijkt, dat er in die jaren op Schenkenschans materiaal was gehaald 'tot behoeff van ons School' en dat Jan Nijs als schoolmeester functioneerde. Hij kreeg over 1625 zes gulden van de diaconie voor het collecteren. 'Mr. Jan Nijs den Schoolmeester gedaen VI gulden van wegen dat hij met den Armen buijl om gaet'. Uit dezelfde rekening blijkt dat hij ook kleermaker was. De armmeester noteerde uitgaven om kleding te maken voor de armen 'ende den Schoolmeester vant maken 1 gulden'. Op 2 oktober 1626 ondertekende hij te Nijmegen het protokol van de Nationale Synode, waarmede hij bekende tot de gereformeerde kerk te behoren en aan het avondmaal deel te nemen.

Schoolmeesters te Herwen tot 1772

De oudst bekende schoolmeester is Leenhard Penninck. Zijn naam wordt genoemd in april 1611 bij de Nijmeegse Classis, doordat daar zijn benoeming te Lent werd verhandeld. Waarschijnlijk kwam er niemand in zijn plaats, want op 2 februari 1624 vroeg dominee Henricus Ebberus aan de Classis toestemming 'voor sijnen soon, dat hij voor eenen tijt de School van Herwen mochte bedienen, also daer geene middelen sijn, om eenen eijgen Schoolmeester te onderhouden'. Of hij werd aangesteld, wordt niet verhaald. 'De Visitatoren sullen sich derwarts vervoegen', werd in de notulen vastgelegd. Uit de rekeningen van de Herwense diaconie blijkt, dat er in die jaren op Schenkenschans materiaal was gehaald 'tot behoeff van ons School' en dat Jan Nijs als schoolmeester functioneerde. Hij kreeg over 1625 zes gulden van de diaconie voor het collecteren. 'Mr. Jan Nijs den Schoolmeester gedaen VI gulden van wegen dat hij met den Armen buijl om gaet'. Uit dezelfde rekening blijkt dat hij ook kleermaker was. De armmeester noteerde uitgaven om kleding te maken voor de armen 'ende den Schoolmeester vant maken 1 gulden'. Op 2 oktober 1626 ondertekende hij te Nijmegen het protokol van de Nationale Synode, waarmede hij bekende tot de gereformeerde kerk te behoren en aan het avondmaal deel te nemen.

Op 6 juni 1631 verhandelde de Classis een kwestie die waarschijnlijk op Jan Nijs betrekking had. Nadat het 'quaet competament end nalatigheit van den Schoolmeester tot Herwen' aan de orde was geweest, werden de visitatoren van de Classis belast 'een waeckend oog op dese persoon to zullen hebben end zall als dan nae bevinden der saecken mit hem gehandelt worden'. Wat de kwestie was, staat niet vermeld. Twee jaar later liet dominee Henricus Ebberus schriftelijk aan de Classis weten, dat 'seeckere huijsluijden onder Herwen nae bij hett Tolhuijss woonende, seeckeren soldat vant Guarnisoen tot Lobith aengenomen om hare kinderen to instituiren tot nadeel van den Schoolmr tot Herwen, als oock tegens kercklicke ordre in die paepse Religie'. De Classis besloot de Richter van Herwen en Aerdt aan te schrijven, opdat deze zou optreden en de Classis 'niet gedrongen worde elders rath end hulp to versuechen'.

In 1636 werd Joseph Hardt, voordien schoolmeester te Lent, aangesteld als koster en schoolmeester. Bij zijn vertrek in 1643 werd hem 'door voorbidden van goede Luijden' uit het geld voor aalmoezen een 'fransche Croon' gegeven ter waarde van vijf gulden. Intussen was Johannes Prignon in Herwen tot zijn opvolger benoemd. Hij ondertekende op 2 januari 1643 bij de Classis te Nijmegen 'de acta der Schoolmeesteren', waarmee hij ook als zodanig werd erkend. Zijn naam komt regelmatig voor in de Herwense rekeningen die hij ook mede ondertekende.

Op 5 oktober 1646 keurde de Classis de overplaatsing van meester Prignon naar Maasbommel goed en als zijn opvolger in Herwen kwam Herman Lodewicx. Ook hij hield de collecten in de kerk en zorgde net als zijn voorgangers voor de publicaties in de kerk, respectievelijk aan de kerkdeur. De protocollen van Herwen en Aerdt vermelden dat in opdracht van de Richter op zondag 27 februari 1648 in de kerken van Herwen en van Aerdt een bepaalde afkondiging was afgelezen. In Herwen was dat uitgevoerd door 'H. Ludovici, custos tot Herwen' (de naam hier in het Latijn weergegeven). Door hem raakte de diaconie in Herwen betrokken bij een letterlijke koehandel. De armmeesters hadden 26 gulden betaald voor een koe die schoolmeester Lodewicx bij zijn vertrek in 1648 voor hetzelfde bedrag aan iemand anders doorverkocht, waarmee hij zijn schuld bij de diaconie weer vereffende.

Tijdens de voorjaarsvergadering van de Classis te Nijmegen in april 1649 kwam de naam van de nieuwe schoolmeester van Herwen ter sprake, daar genoemd Henricus Loth. In Herwen staat hij te boek als Johan Henrick Loth. Als schoolmeester te Herwen legde hij verantwoording af vanwege de door hem gehouden collecten voor de diaconie in de jaren 1648-1652. In die periode was hij drie weken afwezig geweest voor een reis naar Duitsland. Via de armmeester Arend de Greeff leende hij van de kerk vijftien gulden 'welcke ick den Coster tot Herwen mr. Johannes Lot geleent hadde doen hij na baeven trock'. Bij zijn vertrek in mei 1652 ontving hij van de kerkenraad drie rijksdaalders, waarvoor hij de volgende kwitantie tekende.

Het vertrek van de koster-schoolmeester in Herwen was voor de Aerdtse koster-schoolmeester Derck Elberts reden om per rekest aan de Classis te Nijmegen te vragen tot schoolmeester in Herwen aangenomen te worden, hetwelk daar op 1 maart 1652 aan de orde kwam. Het antwoord van Classis was, dat hij zich in Herwen moest wenden 'tot de gemeente en pastorem aldaer om bij derselve sich aengenaem te maecken' en daarna zou de Classis bij de algemene vergadering doen wat gedaan behoorde te worden. Die algemene vergadering was de voorjaarsbijeenkomst op 26, 27 en 28 april 1652 in Nijmegen, waar Derck Elberts aanwezig was 'vertonende het Consent van de nabuiren van Herwen tot zijn Beroep tot den Schooldienst aldaer'. Hij verzocht de Classis daartoe goedkeuring te verlenen, hetwelk hem toegestaan werd.

Derck Elberts (Derick Elberts Verhorst) was bij zijn vader Elbert Elbertsen in Pannerden in het vak opgegroeid. Nadat hij in Pannerden met de predikant in botsing was gekomen, ging hij als koster- schoolmeester naar Aerdt. Vanwege zijn affaire in Pannerden vroeg hij de Classis tijdens de extra vergadering op 7 augustus 1648 'dat hij mochte in den houwelijckse staet ingesegent worden'. Het verzoek werd ingewilligd, temeer omdat hij van de aantijgingen in Pannerden was ontlast en 'sijne proclamatien tot Aert geschiet, niet wederroepen sijn geweest'. Hij trouwde met Maria Schuiten. Een verzoek van Derck Elberts Verhorst, schoolmeester te Herwen, werd in de vergadering van de Classis, te Nijmegen gehouden op 27 tot en met 29 april 1674, behandeld. Omdat hij vond 'tot een betere plaets gevordert te worden' wilde hij 'soo enige schooldienst onder dese Classis mocht open vallen', dat dan aan hem zou worden gedacht. De Classis liet weten hem met anderen op de lijst van kandidaten te plaatsen. Hij zou het evenwel niet beleven. Tot zijn dood toe bleef hij in Herwen.

Opvolger van Derck Elberts werd in 1677 zijn vermoedelijke schoonzoon Steven ten Holler. Hij is stellig een zoon van Derck ten Holler, die na Derck Elberts in Aerdt als meester wordt genoemd. Steven ten Holler meldde zich op Pinksteren 1677 komend uit Leiden in Herwen als lidmaat van de Nederduits Gereformeerde Kerk en werd kort daarna 'beroepen tot schoolmeester alhier'. Hij ging op 28 juli 1677 te Herwen in ondertrouw met Mechteld Verhorst, ongetwijfeld een dochter van de schoolmeester Derck Elberts Verhorst. Hij hertrouwde nog drie keren.

Uit de kerkvisitaties blijkt, dat hij het hele jaar school deed, behalve twee maanden in de zomer. Het verslag van 15 juni 1697 vermeldt: 'De Custos hield nogh school, alhoewel nu weijnigh kinderen school gingen'. In 1699 schreven de visitatoren: 'Tot Herwe wiert 't gehele jaer door, uitgesondert twee maande, school gehouden', terwijl een jaar later de variant 'uijtgenomen twee maanden in den oost' (oogst) door de visitatoren werd genoteerd. Behalve als koster-schoolmeester wordt Steven ten Holler ook genoemd als diaken, ouderling en dijkschrijver in Herwen.

Steven ten Holler overleed in 1727 en Derck ten Holler trad in de voetsporen van zijn vader. Tijdens de vergadering van de kerkenraad op 17 december 1727 solliciteerde hij naar de vacante functie van koster en schoolmeester. De leden van de kerkenraad stemden met zijn verzoek in onder condities, dat hij 'niet alleen sal gehouden sijn in lesen, schrijven, rekenen en singen meer en meer sig dagelijx te oeffenen, de Jeugd in de gronden van de Religie te onderwijsen, met deselve sagtsinnig en niet wreet om te gaan, dog betamentlijk, daar 't vereijst wordt, na meriten te straffen, en vervolgens al d'andere pligten meer in Kerken-ordre vermelt, als een ordentlijk Meester en Custos waarnemen, en stiptelijk soeken op te volgen'. Bij de Classis kwam zijn functioneren pas later aan te orde, waar hij tijdens de najaarsvergadering op 7 september 1734 examen deed. Over hem werd gerapporteerd, 'dat den Custos van Herwen in sijn singen, lesen en schrijven genoegsam voldaan had, maar dat in de kennisse der waarheijd, so verre niet gevonden was als wel nodig was, hij sich in het vervolg verder van sijn Predicant daar in te laten onderwijzen'. In de kerkelijke leer moest Ten Holler volgens de Classis nog worden bijgeschoold. Of dat in verband stond met hetgeen in november 1734 door de kerkenraad werd verhandeld? Dominee Antonius Timmer liet weten, dat door verscheidene kerkleden was geklaagd over de wijze waarop school gehouden werd. Besloten werd 'den Meester niet mondelijk als reeds geschiet is, maer schriftelijk sijnen pligt voor te stellen'. Derck ten Holler behield zijn functie tot de afbraak van de kosterij annex de school. Bij de opname van de huizen in Herwen op 11 augustus 1769 wordt hij vermeld als schoolmeester, maar hij 'moet sig met het weinige Tractement als Custos seer kommerlijk generen'. Ten Holler, 'die zeer lange bedlegerig geweest was', overleed in het voorjaar 1772.

Tragisch werd de nasleep van zijn overlijden. Nadat 'den Ouderling Derck ten Holler, oock Custos en schoolmeester aldaer, eenigen tijdt te voren sijnde overleden', kwam de kerkenraad op 25 mei 1772 bijeen ten huize van de predikant Baltasar de Five en stelde vast, dat de kerkenboeken niet voorhanden waren. Men dacht dat die bij Ten Holler zouden zijn en stuurde de armmeester naar het huis van de overledene. Diens zuster Maria Elisabeth ten Holler zei 'van voornoemde aentekenings Boecken niets te weten'. De volgende dag ging de volledige kerkenraad naar haar huis en eiste een huiszoeking. De boeken waren daar evenwel niet te vinden en men dacht dat zij iets verzweeg en achterhield en bleef aandringen 'tot het opbrengen der vermiste Boecken'. Ten einde raad wendde zij zich in 1773 tot de Ambtman van Overbetuwe, omdat de kerkenraad haar kort tevoren opnieuw met bedreigingen had aangemaand de 'vermiste Boeken en papieren op te soeken'. Na uitspraak van de Ambtman nam de kerkenraad te Herwen eerst op 20 maart 1775 het formele besluit haar verder ongemoeid te laten en nieuwe boeken samen te stellen. Naderhand doken de vermiste boeken elders op. Bij wie vertelt de historie niet.

Nieuw-Herwen

Na het wegspoelen van oud-Herwen verplaatste de bewoning zich naar de Kruisdijk (nu Herwense- dijk) en de Ringkade (nu Ringdam), de Rijndijk (nu Polderdijk) en de Keurbeek. Door de bouw van de katholieke pastorie (zie De Waordsman 2005/1) en later ook de katholieke kerk aan de Keurbeek ontstond daar de kern van het nieuwe dorp.

Herwen zonder school 1764-1844

Na het overlijden van Derck ten Holler werd in Herwen geen nieuwe schoolmeester benoemd. Kerk en school waren verdwenen en voor die voorzieningen was het dorp aangewezen op Aerdt. Het geld van de verkochte Herwense kerk was tegen rente bij het Ambt van Overbetuwe belegd. Het kapitaal werd deels benut voor een nieuwe pastorie in Herwen (nu Polderdijk 14) en aanvankelijk waren er eveneens plannen om een kerk en een school te bouwen.

In 1788 richtte de kerkenraad zich tot de Ambtman van Overbetuwe om medewerking te verlenen tot de bouw van een eigen school, dat bekostigd zou moeten worden uit het resterende kapitaal van de verkochte kerk. Er werd een tekening en bestek gemaakt en materialen aangekocht. Ook had men al een kandidaat-schoolmeester 'zijnde een inboorling uit Herwen die lange in het nabuurige Cleefsland gewoont hebbende zig aldaar de vereischte Kundigheid in lesen, schrijven en rekenen verworven heeft'. Als plaats voor de nieuwe school diende een perceel grond aan de Molenstraat op de Pas gelegen en de Kerkemorgen of het Polleke geheten, dat anno 1792 in erfpacht werd gegeven aan Berend Meulenkamp (zie De Waordsman 2002/1).

Nadat de kandidaat-onderwijzer voor Herwen in 1790 in Aerdt was benoemd, oordeelde het Ambt van Overbetuwe dat het geld voor de nieuw te bouwen school voordeliger belegd kon worden dan te gebruiken 'tot het timmeren van een woning, die voor geen Schoolmeester zoude behoeven te dienen'. De reeds aangevoerde materialen kon men met weinig schade wel weer kwijt. Die werden publiek verkocht en de opbrengst aan de Kerk van Aerdt geleend, zoals d.d. 15 februari 1792 uit de rekeningen blijkt: 'aan meester Scholten luid quittantie overgeteld zodanige 290 gulden als van het Herwensche Schoolhuijs gemaakt'.

Intussen functioneerde in Aerdt als koster en schoolmeester Evert Scholten, voorheen werkzaam geweest in Lobith. Op 31 mei 1799 beantwoordde hij een vragenlijst van het Ambt van Overbetuwe met de volgende zinsnede: 'Wat het getal mijner leerlingen betreft hetzelve was vrij verschillend, echter doorgaans vrij talrijk, door dien ik, schoon alleen in Aerdt koster en schoolmeester zijnde, echter de enigste op ons eiland voor zoverre tot de Republiek behoort, reeds zedert verscheidene jaren was en bijna alle kinderen van Herwen en Aerdt, behalven sommige van Pannerden en het naburig Cleefsche, met die van Aerdt te samen in mijne school bevonden'. In het laatst van januari 1799 beliep het aantal in de Aerdtse school een totaal van 86 kinderen. Daaronder waren er 15 uit Herwen. Andere Herwense kinderen gingen in Lobith of in Elten naar school.

In 1808 werd door de kerkenraad van Herwen aan de burgerlijke overheid opgegeven, dat er zich een school bevond in Aerdt, en wel 'eene Hollandsche School welke naar Landswetten is ingericht en waarin Landsboeken geleerdt worden'. In datzelfde jaar telde Herwen 377 katholieke inwoners tegen 46 gereformeerden.

In 1811 antwoordde Carel Verhoeven als schout van Herwen, Aerdt en Pannerden aan het bestuur van het Ambt Overbetuwe dat men in Herwen geen commissie tot regeling van gelden 'voor het lager schoolwezen benodigd ingevolge het reglement d.d. 5 december 1810', kon samenstellen. De situatie was daar zodanig 'dat met geene mogelijkheid alle kinderen te Aardt na de school gezonden kunnen worden'. Mocht het schoolreglement van de overheid 'alhier binnen deze gemeentens ten uitvoer gebragt worden, diende de school in het midden van Herwen en Aardt te zijn of een tweede te Herwen opgerigt en hier toe zijn deze Gemeentens niet vermogend'.

De openbare lagere school in Herwen 1844-1925

Al in 1795, het eerste jaar van de Bataafse Republiek, probeerden de inwoners van Herwen een school in hun dorp te krijgen. Drijvende kracht was de katholieke familie Van Hugenpoth, evenwel zonder resultaat, net zoals een rekest aan de koning in 1822. Maar Van Hugenpoth bleef zich voor de zaak inzetten. Toen dan ook in Aerdt een nieuwe school moest komen en de kerkenraad van de Hervormde Gemeente in 1838 feitelijk al toestemming had die op het kerkhof te Aerdt te zetten 'om aldus te beletten dat de school te na bij Herwen zoude worden geplaatst en aldus de voortdurende vereniging van de kustos bediening met het schoolmeester ambt gevaar zoude lopen', ging het toch een andere kant op. Een commissie van Gedeputeerden was ter plaatse geweest om te zien waar de school moest komen en de uitkomst was, dat Gedeputeerde Staten besloten 'dat die gebouwd moest worden op een punt, zo veel mogelijk even ver verwijderd van de uiterste grenzen van Herwen en Aerdt'. Gerekend vanaf de landsgrens op de Ossenwaard tot aan de grens met Pannerden kwam men midden in het dorp Herwen uit. In de vergadering van de kerkenraad d.d. 9 juni 1838 kwam toen de mededeling, dat 'door ingezonden adressen en verdere demarches van den baron van Hugenpoth bij Heeren Gedeputeerde Staten de zaak daarheen gedirigeerd was, dat in weerwil van het reeds genomen besluit van het gemeentebestuur om de school te plaatsen op het aangeboden plekje op het kerkhof te Aerdt de Heeren Gedeputeerde Staten hebben goed gevonden te berusten in het plaatsen van de school in Herwen op een stukje land grenzende achter de hofstede van H. Vermaas langs den dijk daartoe door de Roomsche Kerkfabrieksraad (kerkbestuur) aangeboden'.

Het plan voor de school werd door Gedeputeerde Staten op 11 december 1841 goedgekeurd en vervolgens verkocht Alexander W.J.J. baron van Hugenpoth tot Aerdt op 26 februari 1842 voor 300 gulden aan de Gemeente Herwen en Aerdt een stuk grond aan de Rijndijk 'bestemd tot den opbouw van een nieuwe school en onderwijzerswoning'. De opmeting door het kadaster werd te Arnhem vastgesteld d.d. 10 mei 1843. De benoemde onderwijzer Bernardus Anthonius Erhatz begon op 18 januari 1844 in Herwen met zijn lessen. Een week later viel het besluit om het geven van onderwijs in de Aerdtse school te staken.

Bernardus Anthonius Erhatz vertrok in 1850 naar 's-Gravenhage en werd opgevolgd door de tweede man aan school, Johannes Grosseveld of Feldmann, eerst als waarnemer en in 1851 als hoofd der school. Hij overleed in 1859. Hij werd opgevolgd door Henricus Wijnandus van der Waarden die tevoren in Nijmegen werkzaam was geweest. Hij bleef tot 1891 aan de openbare school verbonden en werd opgevolgd door zijn schoonzoon Johannes Theodorus Smals, tot dan hoofd der school in Pannerden. Na zijn vertrek kwam op 1 januari 1922 Lambertus Hendrikus Scholten.

In 1884 werd de school uit 1844 afgebroken en op dezelfde plek kwam een grotere die op 15 september 1884 in gebruik werd genomen.

De katholieke jongenschool 1925-1937

Na de financiële gelijkstelling in 1920 van het openbaar en het bijzonder onderwijs (onder meer de katholieke en protestante scholen) werden alom de schoolgebouwen overgenomen door de besturen van de kerkgenootschappen. In Herwen gebeurde dat met een notariële akte d.d. 24 maart 1925. Op grond van de wet werd het schoolgebouw door de gemeente aan het R.K. kerkbestuur in eigendom overgedragen, terwijl de woning van de hoofdonderwijzer aan de Polderdijk werd aangekocht voor ƒ 3.500,-. Aansluitend werd nog ƒ 0,75 per m2 155,-) betaald voor een stukje extra tuingrond.

De katholieke meisjesschool 1911-1937

Het is de grote verdienste van pastoor Gerardus Massa geweest, dat het hem gelukt is zusters naar Herwen te halen. Van de congregatie van 'Arme Dienstmaagden van Jezus Christus' uit Dernbach in Duitsland kwamen zes zusters, voor wie aan de Keurbeek een klooster was gebouwd (bouwkosten van zustershuis en school ƒ 21.425,-). Op 31 oktober 1911 werd de aanpalende meisjesschool in gebruik genomen met 69 leerlingen op de lagere school, 9 leerlingen op de naaischool en nog 32 kleuters. Zuster Hermanna was het eerste hoofd van de school (tevens overste van de zusters). Haar burgerlijke naam was Maria Theresia Willems. Het laatste schoolhoofd voor de samenvoeging anno 1937 was Maria Catharina Maubach ofwel zuster Lidwina.

Het leesplankje zoals gebruikt werd op katholieke scholen, uitgegeven door de Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis in Tilburg (collectie Frans Staring te Zevenaar).

De katholieke jongens- en meisjesschool 1937-1985

Doordat én de katholieke jongensschool én de meisjesschool afzonderlijk met elk drie leerkrachten te klein dreigden te worden, besloot het kerkbestuur in 1936 beide samen te voegen tot één school aan de Keurbeek met zo'n 175 leerlingen.

Als hoofd van de gecombineerde jongens- en meisjesschool begon Hendrik Petrus van Zutphen op 1 oktober 1937, terwijl de zusters tot aan het einde van Tweede Wereldoorlog in de school bleven werken en het gebouw uitgebreid werd tot vijf klaslokalen. De naam St. Jozef bleef gehandhaafd. Achtereenvolgens waren hoofd der school de heren Bernards (1952-1954), Notten (1954-1958), van Halteren (1958-1960), Frielink (1960-1965), Leusing (1965-1976) en Woonings (1976-1998).

Met de invoering van de wet op het basisonderwijs in 1985 ontstond in Herwen door samenvoeging van de lagere school en de kleuterschool de R.K. Basisschool De Berkhaag. Op het adres Carvium 1 kwam een nieuw onderkomen en de school functioneert onder auspiciën van de Stichting Katholiek Onderwijs 't Gelders Eiland. Met het vertrek van W. Woonings naar Spijk kwam J. Verweij vandaar naar Herwen. Directeur is thans A.H.A. (André) Lanke, wonende te Didam.

Met de komst van de zusters in Herwen zaten op de openbare school alleen de jongens met een aantal meisjes die niet naar de katholieke meisjesschool gingen (zie de hierna volgende foto uit 1917).

Na de overname in 1925 door het R.K. kerkbestuur van Herwen en Aerdt werd de school St. Jozefschool genoemd. Bij de opening op 1 april dat jaar telde de school 74 leerlingen (jongens), 69 uit Herwen en 5 uit Aerdt.

Hoofd der school bleef de al genoemde Lambertus Hendrikus Scholten. Hij vertrok een jaar later naar Lobith en in zijn plaats kwam Johannes Marie Menting.

Op 1 oktober 1937 werden de jongens en meisjes samengevoegd in één school aan de Keurbeek, waarna de oude jongensschool aan de Polderdijk werd ingericht als parochiehuis. Dat werd voor vele doeleinden gebruikt, onder meer voor de schoolgymnastiek, toneel- en filmvoorstellingen, bibliotheek, repetities en vergaderingen. Daarom was er ook een drankvergunning Verlof A voor het gebouw verleend. Boven de vroegere klasdeuren hingen, in glazen kasten, mooie vaandels.

Na het gereedkomen van "De Cluse" raakte het gebouw buiten gebruik en werd in 1973 gesloopt.

Gelukkig bleven de gedenkstenen van de school bewaard. Ze kregen een plaats op de gevel van de vroegere onderwijzerswoning, thans bewoond door de familie W. Zevenbergen, Polderdijk 89.

De katholieke kleuterschool 1911-1985

Gelijktijdig met de zusters werd in Herwen begonnen met een kleuterklas ofwel de bewaarschool, zoals het toen werd genoemd. De activiteiten bestonden destijds uit bidden, zingen en knutselen. Met de komst van zuster Cleophania, Emilie Dierecks, in 1929 kwam er gerichter Fröbelonderwijs. Zij heeft meer dan 25 jaar leiding gegeven aan de kleuterschool.