TOEN DE SPIJKSE OVERLAAT IN WERKING TRAD...

TOEN DE SPIJKSE OVERLAAT IN WERKING TRAD...

Het verhaal is ontleend aan Het Christelijk Nationaal Weekblad 'De Spiegel', No.19 - 5 februari 1955.

Inleiding

Met de reconstructie van het Pannerdensch Kanaal en de aanleg van de Galgendaalsedijk langs de Pannerdense Waard (zie De Waordsman 2004/1) kon in 1959 de Spijkse overlaat bij Tolkamer definitief worden gesloten. Voor die tijd stroomde bij hoge waterstanden het rivierwater over de verlaagde dijk tussen Tolkamer en het Boven Spijk de bedding in van de Oude Rijn en dan langs Lobith, Herwen, Aerdt en Pannerden naar Kandia, waar het weer met het Rijnwater samen kwam. Die noodopvang was nodig om de bandijken verderop langs de rivier te ontlasten.

In januari van dit jaar was het vijftig jaar geleden, dat de Spijkse overlaat nog eens in werking trad. Het weekblad 'De Spiegel' publiceerde daarover in februari 1955 een artikel, geïllustreerd met een tiental foto's. Omdat het vijftig jaar geleden is gebeurd, noem het een jubileumjaar, is het verhaal uit het blad hieronder letterlijk overgenomen.

Het verhaal

In de nacht van 17 op 18 Januari is het begonnen. Tóen duwde het Rijnwater zijn eerste golven over de stenen beschoeiing tussen Lobith en het dorp Spijk. Eerst een paar golven, toen een kabbelend riviertje, en tenslotte – maar toen was er al druk met iedereen en alles getelefoneerd – een bruisende waterval, die zich grommend een weg is gaan banen door de bedding van de Oude Rijn. De Spijkse overlaat werkte weer eens.

Dat is nu niet direct iets bijzonders in de streek achter Lobith, waar "het water", waar "de rivier", de "val bij Keulen", de "was bij Bazel", het leven van de mens beheersen. Het is dus ook niet opwindend, wanneer het Rijnwater over de stenen van de Spijkse overlaat spoelt. Maar het wordt wel interessant, wanneer de peilschalen van Rijkswaterstaat naar de 16 meter boven N.A.P. lopen.

Bij 15 meter begint de Overlaat te werken, een verval van een meter wordt veel. Riviermeester A. Ruisaard begon al te praten over 1926, "toen hadden we wel 16 meter 70, toen zat half Lobith in het water."

Zover is het dan nu niet gekomen. Het dorp Spijk werd geïsoleerd – ook al moet men ook dat met een grote korrel zout nemen, aangezien er een stevige dijk naar het Duitse Emmerik loopt, waarover álle verkeer nog mogelijk was – en men onderhield de verbinding van Lobith uit met een dappere salonboot, die 's zomers kinderen op schoolreisjes naar Arnhem vaart, en daardoor de feestslingers nog in de kajuit heeft hangen. Daarónder kauwen dan nu de steenfabrieksarbeiders hun morgenboterham.

De man, die 's nachts ook uit zijn bed werd gebeld, en half slaperig naar de telefoon tastend en rekenend welke patiënt dit deze nacht zou kúnnen zijn, was dr F. H. Vonk van Pannerden. "Trek de waterlaarzen maar aan, dokter", zei hem die nacht burgermeester J. Daalderop, "het water staat te komen."

En dokter Vonk zuchtte diep en lang. Want hij wéét, sinds hij zes jaar geleden het kapitale herenhuis, onder de dijk, vlak achter Pannerden betrok: wanneer de peilschalen naar de vijftien meter of meer lopen, dan spoelt een dag later het Overlaatwater door de behandelkamer, door de eetkamer en de zitkamer.
Drie dagen later zát de dokter in de narigheid. Er stond een meter water in het benedenhuis, maar de medicijnkast bleef droog en daar waadt hij dus dagelijks op de waterlaarzen heen voor de flesjes en de pillen. Want een plattelandsdokter heeft – zoals de traditie wil – meestal de apotheek aan huis. Zijn vrouw blijft op de bovenverdieping, met de dienstbode. En als er patiënten zijn – "ik heb er 3500 hier, en dat valt niet mee" – die de dokter nodig hebben, gaan ze op de dijk staan, en roepen 250 meter over het water, tot er een gezicht voor de ruiten verschijnt. Dán plast de dokter door de gang, maakt zijn roeiboot los – gemeerd naast de voordeur – en begint een zware tocht naar de dijk, waar zijn patiënten, en ook zijn auto geduldig wachten. Het woeste Rijnwater uit de overlaat is namelijk in deze achter ons liggende dagen onder de eerste nachten felle vorst snel tot ijs geworden. En door de zware ijsvloer moet de dokter zich enkele malen per dag – en ook per nacht soms! – heen worstelen. "Ik ben er eens een keer ingedoken", vertelt hij, "toen gleed ik uit, en ging net niet kopje onder. Maar het was een bijzonder koud karwei."
En de patiënten? Die worden geholpen, het werk gaat door voor de dokter, altijd. Hij zwoegt zich dagelijks naar de dijk, rijdt door het dorp, vaart uren naar geïsoleerde boerderijen, die op terpen – zo ként men het water hier – gebouwd zijn, en die twee kilometer van de dijken, van ónze wereld afliggen. Ook 's nachts maakt hij die tochten. "In de Kijfwaard zijn 15 gezinnen geïsoleerd, een van de bewoners kreeg longontsteking. Ik ben twee keer naar hem gaan kijken, toen heb ik hem naar het ziekenhuis laten transporteren. De man kon de verzorging in dat isolement niet krijgen, die hij nodig had."
Dat zijn woorden die prettig aandoen. De tocht is dokter Vonk niet te ver, de patiënt krijgt niet, wat hij hebben moet, daar gaat het hem om. "De mensen helpen elkaar hier", zegt hij, "en in tijden van moeilijkheden zijn er zelden zieken, dan moeten de mensen écht ziek worden. Ik heb het in normale dagen drukker, dan nu."
Alleen over zijn drinkwaterpomp maakte de dokter zich zorgen. Toen Vrijdag de 21
e Januari het water de zestien meter grens naderde, heeft hij zijn installatie met angst in het hart gadegeslagen. Want meer dan zestien meter en de pomp loopt onder, en het transport van drinkwater schept altijd nog eens bijzondere zwarigheden.

Spijk geïsoleerd, zo hier en daar een boerderij, of een steenfabriek, men mag het dan gewend zijn, prettig is het allemaal niet. Rijkswaterstaat is zich daar zeer wel van bewust, en ook de gevaren die aan dit alles vast zitten. Want wanneer in Centraal Europa het weer zou omslaan, of een zware dooi in zou vallen, dan zouden onze grote rivieren zeker verder stijgen, en dan zouden we andere dingen horen, dan een overlaat die in werking treedt.

"In 1956 zijn we van alle moeilijkheden af", zegt burgermeester Daalderop van Herwen-Aerdt en Pannerden, waar ook de dorpen Spijk en Lobith bijhoren. De dijken bij Pannerden, en langs het Pannderdens kanaal zijn al teruggebracht en versterkt sinds 1953, nog een enkele binnendijk moet tot een officiële waterkering worden versterkt, en dan – in 1956 – wordt de Spijkse Overlaat definitief gesloten." Dat zal, vooral in dagen van hoog water 'n extra druk op de dijken geven, dat is de deskundigen uiteraard bekend. De overlaat heeft altijd gediend als een noodsprong. Men gaf het opdringende water een uitweg, om de zware druk op de hoofddijken te verlichten. Achter langs Lobith en Pannerden werd het water tien kilometer verder dan weer in de Rijn geleid, vlak voor de splitsing met de Waal, waar de rivier breed is en weer honderdduizenden kubieke meters water bergen kan.

Nu heeft men de toestand zover verbeterd, dat ook bij Lobith de dijken een zwaardere druk kunnen velen, twintig centimeter hoger, dan de hoogste, tot nu toe bekende stand – 16 meter zeventig – kunnen de dijken makkelijk hebben.
Dat maakt aan talloze moeilijkheden in deze bijzonder vruchtbare streek een einde. Dán zullen we van Lobith alleen nog maar weten, "dat de Rijn er in ons land komt" en niet meer, "dat mensen ge- middeld acht dagen per jaar in 't hoge water zitten."

En dokter Vonk van Pannerden? "Dán zal ik eindelijk eens 's nachts gewoon naar mijn patiënten kunnen rijden, en niet meer roeien", zegt hij, "en dat is voor de patiënten toch wel bijzonder belangrijk, want nu ben ik altijd bang, dat ik te laat zou kunnen komen."

D.C.