HET GEESTELIJK RENTAMBT VAN OVERBETUWE

  • HET GEESTELIJK RENTAMBT VAN OVERBETUWE
door Frans Staring

Ontstaan en doel

In 1598 besloten de Staten van Gelderland om de gereformeerde godsdienst uit te roepen tot staatsgodsdienst. Daarmee verloren de katholieken ook alle kerkelijke goederen. De Nederduits- Gereformeerde Kerk (later de Nederlandse Hervormde Kerk) nam die goederen over, terwijl de burgerlijke overheid daarover toezicht hield. Alle handelingen met betrekking tot het beheer van die goederen waren onderworpen aan de goedkeuring van het Ambtsbestuur van Overbetuwe, waartoe het Richterambt van Herwen en Aerdt behoorde, of wanneer het Pannerden betrof de instemming van Huis Bergh.

Het Geestelijk Rentambt van Overbetuwe beheerde (en beheert nog steeds) sedert de Reformatie de kerkelijke goederen in Elst, hoofdplaats van het Ambt. Dat omvatte voornamelijk de landerijen van de Sint Werenfriduskerk in Elst, in het bijzonder de pastorie-, canonisie- en vicariegoederen, zoals die voorheen door de katholieken werden genoten. Verder had het Rentambt nog de goederen van het voormalige klooster Eimeren onder Elst in beheer.


In de Franse Tijd werden veel bestuurlijke taken overgenomen door de nieuw gevormde gemeenten en het Ambtsbestuur behield slechts de zorg voor de waterstaat en functioneerde vanaf 1811 slechts als een waterschap. In 1825 werd het Ambt van Overbetuwe bij Koninklijk Besluit opgeheven en de taken van het bestuur gingen over op de Dijkstoel van het Polderdistrict van Overbetuwe (zie De Waordsman 2001/1). Als rechtsopvolger van het vroegere Ambtsbestuur voerde het bestuur van het polderdistrict de administratie over het Rentambt van Overbetuwe en financierde daarmee uit dat fonds bepaalde projecten. In 1979 werd het bestuur van het Rentambt losgekoppeld van dat van het polderdistrict en het Geestelijk Rentambt ondergebracht in een stichting. Van meet af aan gold de stelregel dat de opbrengst van de door het Rentambt beheerde goederen moest worden besteed aan zaken die in de lijn lagen van de oorspronkelijke bedoeling. Daarmee bleef het Rentambt een instelling met een 'pieus' (vroom, godvruchtig) doel. Voor de bouw van de nieuwe pastorie van de Hervormde Gemeente te Herwen in 1853 doneerde het Rentambt ƒ 1700,-. In dezelfde periode ontving freule Joanna Ludovica Maria Josepha van Hugenpoth tot Aerdt een
bedrag van ƒ 100,-.


Freule Van Hugenpoth

Joanna Ludovia Maria Josepha van Hugenpoth werd geboren op het Huis Aerdt op 3 augustus 1782 als dochter van Godefridus Franciscus baron van Hugenpoth en Sophia Ludovica van Bentinck van Brekkelkamp. Op 29 mei 1800 trad zij toe tot het adellijk Stift van St. Clara te Bocholt. De regels van het stift waren niet die van een gewone kloostergemeenschap, maar zijn het best te vergelijken met die van Begijnen. De benaming voor deze stiftsdames is meestal Chanoinesse. Om tot het stift toe te kunnen treden moest de aanstaande stiftsdame van vaders- en van moederszijde acht adellijke voorouders kunnen aantonen. Door de secularisatie in de Napoleontische tijd, toen de goederen van kerkelijke instellingen werden onteigend en verbeurd verklaard, hield het Stift van St. Clara in 1803 op te bestaan.


Tot het stift behoorde ook Johanna Louisa van Hugenpoth, dochter van Antonius Cornelius Simon Xaverius van Hugenpoth en Henrietta Hermina van Hövell tot Westerflier. Na het overlijden van haar oom Godefridus Franciscus van Hugenpoth tot Aerdt schreef zij een brief voor de ontvangst van het bedrag van ƒ 250,- welk haar door hem bij mystiek testament waren toegezegd.

'Welgebooren Heer Waarde Neef, Ontfangen bij mij ondergeschreven Johanna Louisa Baronesse van Hugenpoth tot den Beerenclauw, Chanoinesse des Hoog Adelijken Stifts St. Clara te Bocholt, thans wonende te Elten, ter voldoening van het bij mistiek testament van mijn oom G.F. Baron van Hugenpoth tot Aerdt, lid der Provinciale Staten van Gelderland, de dato den 29 Juni 1819'.

In 1819, ten tijde van het overlijden van G.F. van Hugenpoth, verbleef freule Joanna Ludovica
baronesse van Hugenpoth tot Aerdt op het Huis Aerdt. Zij verzorgde daar namens de gezamenlijke
kinderen en erfgenamen de boedel van het Huis Aerdt. Iedereen die iets te betalen of te vorderen
had, kon zich tot de freule wenden (zie De Waordsman 2003/1). In 1820 werd de freule voor de
hoofdelijk omslag (gemeentelijke belasting) aangeslagen in klasse 20, net zo hoog als eerder haar
vader. Naderhand wordt zij doorgaans aangeduid als 'rentenierse wonende op den Huize Aerdt'.
Op 25 april 1844 liet zij voor notaris Johannes Kolfschoten te Arnhem haar testament opmaken en
benoemde tot haar enige erfgenaam haar broeder Alexander W.J.J. baron van Hugenpoth tot Aerdt,
Minister van Staat en lid van de Eerste Kamer, wonende te 's-Gravenhage.

Bij brief van 5 januari 1852 beantwoordde de waarnemend burgemeester van Herwen en Aerdt
Theodor Heijdendaal, zoon van Theodor Heijdendaal, een verzoek van het Geestelijk Rentambt van
Overbetuwe. De brief annex kwitantie behoort als bijlage tot de rekeningen van dat Rentambt.
'Wij Burgemeester van Herwen en Aerdt verklaren en certificeren mits deze, dat nog in levendigen
lijve en binnen onze Gemeente op den Huize Aerdt woonachtig is, de Hoog wel Geboren Freulen
Joanna Ludovica Maria Josepha Baronnes van Hugenpoth tot Aerdt Chanoines des Stigts Eijmeren
in Overbetuwe, En hebben wij tot oirkonde van waarheijd deze eigenhandig geteekend, en met het
Zegel der Gemeente bekragtigd, Lobith den 5 Januarij 1852 (w.g.) Th. Heijdendaal ThZn'.
Gezegeld: 'Provincie Gelderland, Gemeente Bestuur van Herwen'.
Hieronder als kwitantie getekend:

'Ontvangen bij mij on(der)geschreven Joanna Ludovica Maria Josepha Baronnes van Hugenpoth van Aerdt uit Handen van den Heer Rentmeester der Geestelijke Goederen in Over betuwe als Chanoinesse des Hoogadelijken Stifts Eijmeren over 1851 de revenue van hondert Gulden waar voor kwiteere Huis Aerdt den 5 Januari 1852 (w.g.) J. L. van Hugenpoth Chanoinesse'. f 100,-.

Freule Joanna Ludovica van Hugenpoth overleed op het Huis Aerdt op 29 december 1861. Zij liet aan de parochie van de H. Martinus te Herwen en Aerdt een perceel bouwland na, gelegen op de Koevert (zie De Waordsman 2002/2-3), door haar d.d. 28 maart 1833 aangekocht 'ter verzekering van eenige vrome stichtingen ten behoeve van den tijdelijken Pastoor der R.K. Gemeente van Herwen en Aerdt'. Die 'vrome stichtingen' waren verscheidene fundaties ten gunste van de kerk.

Bronnen:
Archief Rentambt van Overbetuwe, Archief R.K. Parochie Herwen en Aerdt, Notarieel archief.
Jhr.mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt, Beschrijving van de Heerlijkheid Aerdt, 1897.
Mededeling van Willem Willemsen, medewerker van het Streekarchivariaat Regio Achterhoek.